Subdominant en dominant
In de muziektheorie is de subdominant de vierde graad, zowel in majeur als in mineur. De term wordt ook toegepast op een akkoord gebaseerd op de vierde schaalgraad. De subdominant is een van de drie belangrijkste tonale functies, samen met de tonica en de dominant. In analytische notatie wordt het aangegeven met het Romeinse cijfer IV of de Latijnse letter S.
Een korte beschrijving
Jean-Philippe Rameau introduceerde in zijn verhandeling “A New System of Theoretical Music” (1726) de term “subdominant” als analoog aan de “dominant”. Rameau definieerde deze termen niet als tonale functies, maar als klanken in de toonladder die een kwint hoger (dominant) of lager (subdominant) zijn dan een enkele noot. Hij paste de term ‘subdominant’ ook toe op een akkoord dat gebaseerd was op de overeenkomstige graad. Rameau beschreef de subdominante plagal-cadans (als een ‘imperfecte cadans’) en de dominante authentieke cadans (als een ‘perfecte cadans’), en noemde ze karakteristieke akkoordprogressies in tonale muziek.
Hugo Riemann heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de muziektheorie door het concept van de subdominant als tonale functie te introduceren en daarvoor de notatie S te introduceren. In later theoretisch werk werden tweede-, zesde- en septiemakkoorden, evenals hun inversies, geclassificeerd als onderdeel van de ‘subdominante groep’. Typische voorbeelden van de subdominant zijn: het tweedegraads zesde akkoord (een subdominant met een toegevoegde sext in plaats van een kwint), het tweedegraads quintessex-akkoord (een subdominant met een extra sext, bekend als Rameau's sixte ajoutée, dat wil zeggen: “ toegevoegde zesde”), het Napolitaanse zesde akkoord (een kleine subdominant met een lagere sext in plaats van kwinten) en andere. Het belangrijkste kenmerk van de subdominante functie is de aanwezigheid van een zesde schaalgraad in het akkoord, die de neiging heeft naar beneden te bewegen richting de kwint van de tonica.
Receptie
Rudolf Reti beschrijft de subdominante functie in muziek als een belangrijk creatief onderdeel van compositie. Hij merkt op dat, hoewel de IVI-reeks een natuurlijk fenomeen is, creativiteit ontstaat wanneer de eerste graad (I) niet naar de vijfde (V) leidt, maar naar een ander melodisch-harmonisch element, genaamd x. Yuri Tyulin benadrukt dat de subdominant een zwakkere aantrekkingskracht heeft op de tonica dan de dominante, wat hij, in navolging van Rameau en Riemann, verklaart aan de hand van muzikaal-akoestische principes. Volgens zijn theorie is de tonica afgeleid van de subdominant, net zoals de dominant is afgeleid van de tonica, verwijzend naar het feit dat de vijfde toon de tweede boventoon is in de natuurlijke toonladder. Volgens Yuri Kholopov heeft de subdominant een bijzonder zachte aantrekkingskracht op de tonica, omdat de hoofdtoon van de tonica is opgenomen in de medeklinkerkern van de subdominant. Lev Mazel brengt echter de tegenovergestelde mening naar voren, met het argument dat melodische zwaartekracht een hoofdrol speelt en wordt ondersteund door akoestische wetten. In zijn concept fungeert de subdominant als een harmonisch element dat vanuit de tonica wordt aangestuurd, in tegenstelling tot de centripetale dominant.